Ad-hoconderzoek: Opname belang kind in migratiebeleid

Publicatie: Implementatie in (migratie-)wetgeving en migratiebeleid van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Wat is de beleidspraktijk in EU-lidstaten?  

Aanleiding

In artikel 3 van het kinderrechtenverdrag (IVRK) staat dat het belang van een minderjarig kind altijd voorop moet staan in beslissingen van overheidsorganisaties waarbij kinderen zijn betrokken. De IND vroeg zich af of andere lidstaten van de Europese Unie (EU) het belang van het kind meewegen, zoals geformuleerd in artikel 3 van het kinderrechtenverdrag, in aanvraagprocedures voor een verblijfsvergunning.  Op 6 augustus 2019 zette EMN Nederland deze vraag uit in andere EU-lidstaten (plus Noorwegen, zonder Denemarken) via het interne EMN-onderzoekssysteem.

Onderzoeksvragen

  • Is artikel 3 van het kinderrechtenverdrag, of de strekking daarvan, geïmplementeerd in nationale (migratie)wetgeving? Zo ja, hoe?
  • Is artikel 3, of de strekking daarvan, geïmplementeerd in het nationale migratiebeleid? Zo ja, hoe?
  • Is sprake van nationaal beleid voor ouders uit landen van buiten de EU die een verblijfsvergunning aanvragen, van wie het kind legaal in Nederland verblijft?
  • Zo ja, is artikel 3 van invloed geweest op dit beleid? Zo ja, beschrijf hoe.
  • Hoe is het belang van het kind meegenomen in andere landsbelangen, zoals bijvoorbeeld het economische belang of de openbare orde?
  • Gaat het belang van het kind voor dergelijke andere landsbelangen?

Resultaten

Twintig lidstaten reageerden op de onderzoeksvraag: België (BE), Bulgarije (BG), Cyprus (CY), Duitsland (DE), Estland (EE), Finland (FI), Frankrijk (FR), Hongarije (HU), Italië (IT), Kroatië (HR), Letland (LV), Litouwen (LT), Luxemburg (LU), Nederland (NL), Noorwegen (NO), Polen (PL) , Slowakije (SK), Spanje (ES), Verenigd Koninkrijk (UK), Zweden (SE). Samenvatting van alle reacties: 'Summary: Interpretation of Article 3 from the Convention on the Rights of the Child in migration policy'.
 
Selectie resultaten:

  • Vrijwel alle lidstaten die meewerkten aan het onderzoek hebben artikel 3 van het kinderrechtenverdrag geïmplementeerd in hun nationale (migratie-) wetgeving of migratiebeleid, of hebben bestaande (migratie-) wetgeving of migratiebeleid aangepast naar artikel 3. In Nederland is dat niet het geval omdat het niet past binnen de juridische systematiek in Nederland om verdragsbepalingen expliciet over te nemen in nationale wetgeving.
  • Vier lidstaten (FI, NO, UK, SE) hebben specifieke interne richtlijnen en kwaliteitsstandaarden voor het toepassen van artikel 3.
  • In de meeste lidstaten, waaronder Nederland, is geen sprake van specifiek nationaal beleid voor ouders uit landen van buiten de EU die een verblijfsvergunning aanvragen om bij hun kind te verblijven dat legaal in de betreffende lidstaat verblijft.
  • Vrijwel alle lidstaten, waaronder Nederland, voeren een individuele toets uit voor het afwegen van de belangen van de lidstaat en het kind bij de toepassing van artikel 3. Het belang van het kind weegt in de meeste lidstaten, waaronder Nederland, niet zonder meer zwaarder dan de belangen van de lidstaat.

 Publicaties