Asielzoekers die mogelijk slachtoffer zijn van marteling en/of mishandeling zijn kwetsbaar. EU-lidstaten moeten dit meewegen tijdens de asielprocedure. De helft van de EU-lidstaten, waaronder Nederland, heeft richtlijnen om deze slachtoffers tijdens de asielprocedure te identificeren. Lidstaten hebben geen specifiek hierop gerichte trainingsprogramma’s.
Hoe herkennen Europese landen slachtoffers van marteling in de asielprocedure?
Veel mensen die oorlog, gewapende conflicten of vervolging ontvluchten hebben traumatische ervaringen. Voor erkende vluchtelingen geldt het principe van non-refoulement, een basisbeginsel van internationaal recht dat stelt dat iemand niet mag worden teruggestuurd naar een land waar zijn of haar leven of vrijheid ernstig wordt bedreigd.
Europese wetgeving
Uit een rapport van de International Rehabilitation Council for Torture Victims (IRCT) blijkt dat er in 2010 ongeveer 400.000 slachtoffers van marteling in de EU woonden. Hetzelfde rapport schat dat 30-60% van de asielaanvragers die medische hulp zochten slachtoffer waren van marteling. EU-lidstaten zijn verplicht (volgens EU Richtlijn 2013/32, artikel 24) om procedures te hebben om deze slachtoffers te herkennen tijdens hun aanvraag voor internationale bescherming (asiel).
Nationale richtlijnen
Veertien Europese landen (BE, CY, DE, EE, EL, FR, IE, IT, MT, NL, PL, SE; NO, RS) hebben nationale richtlijnen om autoriteiten te helpen slachtoffers van marteling of mishandeling te herkennen tijdens de asielprocedure. Zo kent Nederland de IND-werkinstructies ‘Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure’ en ‘Forensisch medisch onderzoek’. Andere landen gebruiken standard operating procedures (SOPs; BG, CY, EL, FI, IT), strategieën (DE, FR), aanbevelingen (NO), outputs van trainingen (EE, FR) en/of handboeken (FI, FR, PL). Landen die zulke richtlijnen niet op schrift hebben, besteden hier op andere manieren aandacht aan, bijvoorbeeld via trainingen.
Trainingsprogramma’s
Een nationale training specifiek voor het kunnen identificeren van slachtoffers van marteling of mishandeling tijdens een asielaanvraag ontbreekt in alle Europese landen. In de meeste landen is er wel aandacht voor dit onderwerp binnen bredere trainingsprogramma’s over de kwetsbaarheden van asielzoekers (AT, BE, BG, DE, EE, EL, FI, FR, IT, LT, LU, NL, PL, SE, SK; NO, RS). Een aantal landen (IE, FI, LU, PL, SE; NO) organiseert speciale, op zichzelf staande trainingssessies op dit gebied.
Herkenning in een vroeg stadium
Zeven landen (BG, CY, EL, FI, FR, LU, LV) geven (ook) trainingen aan personeel dat werkzaam is in de asielopvang. Zo kunnen deze landen al relatief vroeg slachtoffers identificeren. Nederland identificeert mogelijke slachtoffers in een later stadium. Medisch onderzoek vindt in ons land plaats bij de start van de asielprocedure door de IND.
Veelvoorkomende uitdagingen
Ondanks successen op het gebied van samenwerking, informatie-uitwisseling en het betrekken van instanties uit eerdere stadia (zoals opvangcentra) ervaren landen ook uitdagingen, waaronder:
- terughoudendheid van slachtoffers om aangifte te doen vanwege angst, schaamte of door de psychische gevolgen van geweld (BE, CY, DE, EL, FI, FR, HR, IT, LU, LV, MT, SE, SK; NO);
- de uitdaging om de geloofwaardigheid van beweringen over marteling te beoordelen (BE, CY, CZ, IE, LT, LU, PL, PT, SK);
- een gebrek aan vertrouwen van slachtoffers in autoriteiten, vaak als gevolg van hun ervaringen in landen van herkomst of doorreis (FI, FR, HR, LU, PT, SE, SI, SK).
*Deelnemende landen: Oostenrijk (AT), België (BE), Bulgarije (BG), Cyprus (CY), Tsjechië (CZ), Duitsland (DE), Estland (EE), Griekenland (EL), Finland (FI), Frankrijk (FR), Kroatië (HR), Hongarije (HU), Ierland (IE), Italië (IT), Litouwen (LT), Luxemburg (LU), Letland (LV), Malta (MT), Nederland (NL), Polen (PL), Portugal (PT), Zweden (SE), Slovenië (SI), Slowakije (SK); Noorwegen (NO); Oekraïne (UA), Servië (RS)